Een gratis dienst als Google Maps is geweldig voor de gebruiker, maar drukt de omzet van verkopers van betaalde digikaarten. En dus ook de economische groei. Mathijs Bouman over de worsteling van economen met het begrip gratis.

Deze week bestaat de Rijksstudio precies een jaar. De Rijksstudio is een speciale website van het Rijksmuseum, waarin bezoekers zelf mogen snuffelen in, en rommelen met de grootste kunstschatten van Nederland.

Maar liefst 125 duizend kunstwerken zijn in de Rijksstudio in hoge resolutie beschikbaar. Van de Nachtwacht tot het Melkmeisje. Van De Bedreigde Zwaan tot het Portret van een meisje in het blauw. Maar ook veel minder bekende schilderijen, beelden, antieke wapens, scheepsmodellen, prenten en meubels zijn online van alle kanten te bekijken.

Je kunt inzoomen tot diep in het craquelé van de olieverf, schilderijen opslaan, uitprinten en zelfs op schilderdoek laten  afdrukken.

Eigen tentoonstellingen aanmaken kan ook. En andere bezoekers kunnen die dan bezoeken. Bijvoorbeeld een tentoonstelling over economie, van ene Bart Brekelmans . Of een met alleen maar oude schepen (van ene Mathijs Bouman) . Of bezoek anders deze fijne verzameling met louter kunstzinnige vrouwenborsten.

Helemaal gratis

De kosten? Die zijn er niet. De Rijksstudio is voor de gebruiker helemaal gratis. Logisch, want de kunstschatten zijn van ons allemaal. Maar voor een econoom is het toch een lastig begrip: gratis.

Vroeger was maar een klein deel van de kunst in het Rijksmuseum, voor een klein deel van Nederland, gedurende een klein deel van de tijd beschikbaar. Nu is al het moois dat we de afgelopen 500 jaar verzameld hebben, voor alle Nederlanders,  24 uur per dag online bereikbaar. Het kan niet anders of daar wordt heel Nederland welvarender van.

Maar in het bruto binnenlands product (bbp) zie je de Rijksstudio niet terug. Het bbp meet som van de toegevoegde waarde van alles wat Nederlanders maken en gebruiken. Alles wat gratis is valt buiten de boot.

Een miljoen bezoeken aan de Rijksstudio, bij een prijs van nul, levert een toegevoegde waarde op van precies nul. Dus geen stijging van het binnenlands product. Dat komt doordat het bbp niet de welvaart zelf meet, maar de kosten die we moeten maken om die welvaart te bereiken. Wat kostbaar is, telt mee, wat gratis is niet.

Meetfout bruto binnenlands product

Dat is een meetfout die economen al kennen sinds het bbp voor het eerst werd berekend. Maar door de opkomst van online diensten is dit gebrek wellicht nijpender aan het worden.

Als mensen geen treinkaartje kopen of benzinetanks volgooien om naar het Rijks te rijden, als ze geen kaartje kopen bij de kassa en geen latte macchiato bestellen in het museumcafé, maar in plaats daarvan een ochtend surfen door de Rijksstudio, krimpt het bbp zelfs!.

Er zijn veel meer voorbeelden van ‘gratis’ die ons bbp vertekenen. Google Art Project heeft een deel van de collectie van achttien internationaal gerenommeerde musea online beschikbaar gemaakt. Alleen de kosten van de elektriciteit om de servers van dit project te laten draaien telt mee bij het bbp.

Het zelfde geldt voor Google Earth en Maps (wat is de welvaartswinst van overal ter wereld rond kijken en nooit meer de weg kwijt zijn?). Wat we slechts meten is de omzetdaling van luchtfotografen en kaartenverkopers.

Sociale media als Facebook en Twitter zijn even gratis als waardevol. Whatsapp kost niks, sms-en wel, dus de dalende omzet van de telecombedrijven drukt het bbp. De lol van altijd en overal gratis berichten sturen zie je er niet in terug.

Schattingen

Economen doen wel pogingen om de waarde van gratis online diensten te schatten. Ze kijken dan bijvoorbeeld naar de tijd die mensen in hun vrije tijd op internet rond surfen. Onder de veronderstelling dat men die tijd in principe ook werkend zou kunnen doorbrengen, waarbij loon zou worden verdiend, valt een ruwe schatting te maken van de waarde van surfen in de vrije tijd.

Austan Golsbee, die later als economisch adviseur van Obama naam zou maken, probeerde in 2006 op deze manier de waarde van internetgebruik te schatten. Zijn ruwe schatting komt uit op zo’n duizend dollar voor de gemiddelde (of eigenlijk: de mediane) Amerikaan. Dat is pakweg 2 procent van het inkomen.

De meest recente poging om de waarde van gratis online diensten te meten, komt uit 2012. De onderzoekers gebruiken andere gegevens een andere methode, en komen uit op een jaarlijkse welvaartswinst voor de VS ter waarde van 21 miljard dollar. Dat is 0,15% van het bbp.

Er valt veel af te dingen op de onderzoeken. 'Gratis' staat als onderzoeksgebied nog in de kinderschoenen. Maar uitgaande van pakweg 0,15 procent welvaartswinst, zou Nederland door de gratis online diensten zo’n 1 miljard euro welvarender zijn dan we met het bbp meten.

Dat is ruim zestig euro per Nederlander. En iedere keer als iemand de Nachtwacht downloadt, of het Melkmeisje uitprint, komt daar weer iets bij.

Lees ook:

Zo gebruiken Nederlanders het internet

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl